woensdag 28 juni 2017

Vliegtuig

Als ik in een vliegtuig stap, stort het neer. En niet zo’n beetje ook: de vleugel breekt af, alle raampjes springen, de bodem zakt ineens weg en alle passagiers besluiten in een gezamenlijke waan om aan één kant te gaan zitten, waardoor het vliegtuig omvalt. Of nog erger: een bizar, nog nooit eerder vertoond weersverschijnsel veroorzaakt een vacuüm boven de oceaan, precies op de plek waar ik vlieg. Ruimtepuin, onbestuurbare straaljagers, duizenden meeuwen, zwarte gaten, smeltende poolkappen, zure regen, Trump, PVV-stemmers; aan de reeks van onheil komt geen einde.

En dan is het gevaar nog niet geweken, want de piloot is vermoedelijk een vermomde drankzuchtige dwerg die slecht geslapen heeft en de co-piloot een aan lager wal geraakte acrobaat met een houten been en ongelofelijk slechte ogen. En op het vliegveld hebben ze per ongeluk limonade getankt.

Vliegen is niet helemaal mijn ‘ding’, zeg maar. Na elke vlucht spreek ik mijzelf dan ook streng toe: dit is de laatste keer geweest. En nu echt! Okee, maar nu echt heel erg serieus. En elke keer herinner ik mij die woorden haarscherp als de motoren aanzwellen voor weer de volgende start. Stom genoeg stap ik steeds weer in.

Pogingen om mijzelf te ontspannen - ‘straks staan we veilig en wel aan de grond’ en ‘er komen meer mensen om in het verkeer dan in de lucht’ (wat is daar in vredesnaam geruststellend aan?) - stranden op de diepgewortelde angst het lot te tarten, dat wel raad weet met dat soort hoogmoed. Ha, ik ga een beetje onbezorgd in het vliegtuig zitten, dan kun je net zo goed meteen naar buiten springen.

Pilletjes, mindfulness, cognitieve therapie, het maakt niet uit, ik zit met natte handen in het vliegtuig. Volledig bereid om te sterven, in het reine met het leven én de dood. Dat is eigenlijk het enige goede aan vliegen.

Ik ga met de auto op vakantie dit jaar. Of wacht, dat is nog erger dan vliegen. Ik pak de fiets wel.

vrijdag 23 juni 2017

Monster

We belanden min of meer per ongeluk in de tweede kerkdienst van de dag. Dat is wat te veel voor een vierjarig jongetje.

Voor mij ook trouwens, dus sluipen we tijdens het eerste lied de zaal uit. Buiten schijnt de zon en vinden we een voetbal. Daar houden we allebei niet van. Hij niet omdat hij er steeds overheen trapt, ik vooral uit berekenend zelfbelang: ik wil koste wat kost voorkomen dat hij op voetbal wil. Ik zie ze weleens rijden, vaders van kinderen die op voetbal willen, om half acht zaterdagochtend. En als je pech hebt, krijg je ook nog eens de zweetshirtjes mee naar huis van al die andere jongetjes die op voetbal willen. Dat is een scenario dat ik koste wat kost wil voorkomen. Voetbal is stom.

Na drie keer schoppen (hij drie keer mis, ik drie keer zuchtend) laten we de bal liggen. Daarna verjagen we met behulp van Michelangelo, een van de vier ninja turtles (die ene met de nunchaku, de tweedelige staf) en Spiderman – beiden uitgevoerd in onverwoestbaar plastic - alle monsters, zodat de mensen binnen in de kerk ongestoord kunnen zingen. Je staat er niet bij stil als je in de kerkbank zit, maar er loert overal gevaar. Reusachtige spinnen, kwade schurken, duistere wezens, kortom: we worden omringd door monsters. Maar daar zijn we dus niet bang voor, zeggen we tegen elkaar. Hij knijpt nog wat steviger in Spiderman terwijl ik de ninja turtle losjes in de lucht gooi.

We rusten uit van de strijd op de trap voor de ingang van de kerk. Van binnen klinkt muziek, een tikje traag en moeizaam.
‘Waarom hebben we weleens pijn?’, is zijn vraag, terwijl hij balanceert op één been. Dit monster verschijnt onverwachts. ‘Omdat…’, zeg ik alvast, terwijl ik koortsachtig zoek naar een antwoord. Omdat er kwaad is? Omdat we mensen zijn? Omdat God lang niet alles in de hand heeft? Omdat het een beproeving is? Waarom, in hemelsnaam? Michelangelo en Spiderman staren met plastic ogen in de verte. ‘Omdat… omdat het erbij hoort’, zeg ik hulpeloos.

Hij knikt en springt op. ‘Volgens mij zag ik daar in de bosjes wat bewegen, kom op, pap.’


zondag 11 juni 2017

Dagafsluiter NPO Radio 5

(liever luisteren? Dat kan hier!)

Om de dag af te sluiten, moet je ‘m ook begonnen zijn. Dat klinkt als een geinig woordgrapje, maar ik vergeet dat nogal eens. En volgens mij ben ik niet de enige.

Dan is het ineens donker en stil en vraag ik mij af wat er in de tussenliggende zestien uur in hemelsnaam gebeurd is. Waarvoor ben ik gevlucht? Wat heb ik laten liggen? Heb ik eigenlijk gedaan wat ik wilde doen? Ben ik geweest wie ik wil zijn?

Te vaak besef ik dan, dat ik niet begonnen ben. Dat ik gewoon uit mijn bed ben gestapt, mijn kinderen naar school heb geholpen, naar mijn werk ben gereden, mijn computer heb aangezet en de dag bezit van mij liet nemen. En dat alle dingen die ik belangrijk vind, die mijn leven glans geven, nog onder mijn kussen liggen. Daar heb ik ze de avond ervoor verzameld, in het donker, toen het stil werd, en ik mij afvroeg waarom de dagen en nachten zich zomaar aaneen rijgen.

Vertwijfeling is de zegen en de vloek van de nacht. Het is dat akelige, magische moment waarop het leven je bijna hardop vraagt: wie ben je? Wie wil je worden? Waar vecht je voor? Wat heb je te verliezen? Wat staat er op het spel?

Dat is het moment om je schatten weer bij elkaar te zoeken. Dan weet ik weer dat ik de ander wil ontmoeten, dat ik wil leven in het midden tussen uitersten, dat ik niet wil vluchten naar durven, dat ik de wereld wil verwelkomen, dat ik voor wil zijn en niet tegen, dat ik wil leven. De nacht is het domein van het heilige voornemen om het anders te doen.

Ik stop het allemaal onder mijn kussen: een logische plek als je schatten vindt in bed. ‘En morgenochtend schud ik de veren op’, is laatste gedachte, voordat de slaap wint. Morgen. Morgen begin ik.

maandag 21 maart 2016

Koffie en koekjes


Het gaat een beetje ver om te zeggen dat het de énige reden is om naar de kerk te gaan, maar de koffie na de dienst beschouw ik als wezenlijk deel van de zondagse eredienst. Natuurlijk, je kunt diep geraakt worden door een lied en soms is een Bijbeltekst zomaar raak, maar echte geestelijke overgave en dankbaarheid ervaar ik doorgaans aan de twee wankele tafels voorin de kerk, bij de thermoskannen en plastic bekers. Daar kan geen preek tegenop. 
En ook het koffiezetapparaat thuis niet: die anderhalf uur durende kerkdienst ervoor maakt wezenlijk verschil. Hoe beroerd de kerkkoffie bij vlagen ook is, de diepe ervaring van bevrijding en nieuw leven maakt het tot een godendrank.

Hemelpoorten

Als er ook nog koekjes zijn, komen de hemelpoorten helemaal in zicht. Hoewel het verlangen naar de wederkomst gedurig aanwezig is, ben ik altijd enigszins bevreesd dat het bazuingeschal aanvangt terwijl ik mij na de kerkdienst een weg naar voren worstel (devies: ellenbogen naar buiten, christelijk glimlachen). Ondertussen vuur ik mijn kinderen aan om alvast vooruit te rennen. Wie is er nederig en vooral klein? Die zal bij ons de eerste zijn. “En neem voor mij ook een paar koekjes mee,” sis ik nog snel, als ze verdwijnen in een woud van volwassen benen.
Korstje

Heel af en toe – zie ik daar een ladder uit de hemel neerdalen? – is er cake. Zelfgemaakt, door een zuster. Cake met zo’n licht krokant korstje, in een Tupperware-doos. Maar terwijl de heiligen van het eerste uur de buit al binnen hebben, ben ik nog maar halverwege. De kindermissie mislukt – ‘Nee, geen suikerklontjes! Koekjes!’ – en de stroom kerkverlaters om tegenin te roeien is schier eindeloos, de onwetenden, zij die niet begrijpen dat de echte beloning nog moet komen. Nog maar eens een zalvende glimlach (doe alsof je in een rijpe perzik bijt, dan zit je altijd goed) na een lichte aanvaring. Waar gaan al die mensen naartoe? Het pad is smal, het oog van de naald is klein, maar uiteindelijk komen de koffiepotten uit Egypteland in zicht. Hier heb je het voor gedaan. Geen rustige vaart, wel een behouden aankomst.

Links en rechts schieten kinderen voorbij, hun handen vol koekjes en cake. Die lusten vanavond geen maal meer natuurlijk, dat wordt hommeles. Maar de echte geestelijke apotheose moet dan nog komen: er ligt nog maar één koekje. Een oogwenk duurt een eeuwigheid, een jaar is als duizend jaren terwijl je een arm uitstrekt. Dat ik het toch grijpen mag.
Weg. Te laat. Als een dom meisje blijf je achter met een lege olielamp. Maag, in dit geval.

Bazuinen

En dan krijg ik toch nog een plakje cake. Zomaar, van een broeder, het wat twijfelend wil afstaan in de hoop dat ik het aanbod afsla. Ik besluit hem te helpen in zijn nederige missie – “je hebt een schat in de hemel” – en gris het plakje uit zijn handen. Soms moet je niet aarzelen om de ander tot hand en voet te zijn. Of mond. Hoor ik daar bazuinen?

vrijdag 11 december 2015

Geestelijke strijd

Het was even zoeken, maar ik heb 'm gevonden:
 het aller belachelijkste plaatje over 'geestelijke strijd'...
Het is de boksarena van het geestelijk leven; in de hemelse gewesten wordt heel wat afgeknokt. Het zijn een beetje de buitenwijken van het hiernamaals, maar sommige christenen komen er graag. ‘En nu,’ hoorde ik een voorganger eens enthousiast roepen, ‘pakken we allemaal ons tweesnijdend zwaard. En vergeet niet: de overwinning is behaald!’ Ik moet bekennen dat ik vermoedelijk heb meegedaan. Ik houd wel van een goed gevecht op zijn tijd en virtueel zwaardvechten heeft veel weg van luchtgitaarspelen, een geestelijk discipline dat overigens zwaar ondergewaardeerd wordt in de gereformeerde wereld.

Spierballen

Niemand heeft mijn plaatje van geestelijke strijd zo beïnvloed als de Canadese reli-fantast Frank Peretti. In zijn boeken – in de jaren ’90 las zo’n beetje iedereen ze – speelt geestelijke strijd steevast een grote rol. Engelen zijn geen zweverige, doorschijnende wezens die op ladders uit de hemel neerdalen, maar onverschrokken gespierde mannen met enorme zwaarden die nergens bang voor zijn, zelfs niet voor de afzichtelijke, naar zwavel en salpeter riekende wezens uit de onderwereld. Gaat u rustig slapen, de hemelse heirscharen hebben alles onder controle. En naarmate wij harder bidden, worden hun spierballen groter.

Afstandsbediening

Om onduidelijke redenen, overnachtte ik in Jeruzalem eens in een flatje waar ook een Amerikaanse vrouw van middelbare leeftijd haar intrek had genomen. Middenin de nacht schrok ik wakker van weliswaar zacht maar niet minder ferm gefluister in de woonkamer. Ze voerde geestelijke strijd, vertelde ze. Elke nacht sprak ze op bestraffende toon het hele rijk der duisternis aan. Ze had een bediending op afstand (een afstandsbediening, zo u wilt, maar dat grapje werd met totaal onbegrip ontvangen). Het was een lief mens, al was het wat hinderlijk dat ze er elke twee zinnen een ‘maranatha’ of ‘praise you Lord’ uitgooide.

Storm

Pas jaren later ontdekte ik dat geestelijke strijd niks te maken heeft met fantasiezwaarden, gespierde engelen of overgeestelijke dames van middelbare leeftijd (hoewel ik over dat laatste nog lang getwijfeld heb). Ontdaan van alle grootspraak, malligheid en franje, blijft er maar één ding over en er was een notoire worstelende kerkverlater nodig om mij tot dat inzicht te brengen. ‘Je kunt een storm op zee niet tegenhouden’, zingt Stef Bos in het nummer Narrenschip,‘je kunt alleen maar bidden dat je niet verdrinkt.'

vrijdag 29 mei 2015

Meer passie dan ooit

'Meer Bassie dan ooit'
Er zijn best veel liedjes die ik niet begrijp. Daaronder valt bijvoorbeeld vrijwel het gehele oeuvre van Blof, de herrie die een doorsnee tiener op zijn telefoon heeft staan en een hele reeks liederen die we in de kerk zingen. 
Zo herinner ik mij de kwestie rond Opwekking 576, ‘Als wij samen U aanbidden’. Inmiddels zingen we dat nauwelijks nog, maar toen het net uitkwam, was dat anders. En dus zong de hele gemeente dapper: ‘Zie hoe als wij voor Hem zingen, 
de hemel opengaat, 
en als vissen morgen leven, zijn liefde mensen raakt.’ Over de diepgang van dit zinnetje was ik nog lang niet uitgedacht, toen na een paar weken bleek dat hier ‘frisse morgenregen’ bedoeld werd, en niet ‘als vissen morgen leven’. De beamerknul had zich een beetje vergist (ook met regen begrijp ik het liedje nog niet helemaal, maar dat terzijde).

Handen omhoog
Eveneens lastig: liedjes waarin gezongen wordt over concrete handelingen: ‘Samen met mijn stem, hef ik ook mijn handen omhoog’ (gewoon doorzingen, handen in je zakken houden en niet om je heen kijken), ‘Ik wil komen en knielen aan Uw voeten Heer Jezus’ (niet gek doen nu, iedereen kijkt) of – tevens met stip genoteerd als taalkundige draak: ‘daar bij de rivier gaan je voeten dansen’ (laat het in vredesnaam niet zo zijn!).

Hemel
Maar écht moeilijk zijn de versjes die zo zwaar zijn van het gezwollen taalgebruik, dat ze de hemel nooit zullen bereiken, hoe hard ze ook gezongen worden. Liedjes waarin ik mijn ziel oproep om van alles te ondernemen, bijvoorbeeld. Of dingen te doen met meer ‘passie dan ooit’. Als je dat elke keer oprecht wilt zingen, raak je binnen de kortste keren burn-out. Meer dan ooit, dat is dus meer dan gisteren, of vorige week. En ook meer dan morgen, en volgend jaar. Dat is toch niet vol te houden? Of heeft het iets te maken met de oorspronkelijke betekenis van passie, waarin het woord altijd in relatie stond met lijden?

Bassie
Ik geloof het niet. ‘Meer passie dan ooit’ is vooral bedoeld om jezelf te overtuigen dat het allemaal echt waar is. Net als die overdadige aansporing ‘o mijn ziel’, is het een pastoraal klopje op je eigen schouder. Passie is eigenlijk Bassie: een geschminkte dikke kerel die je geruststellende grapjes vertelt (‘Meer Bassie dan ooit’ kun je trouwens ook zingen, daar wordt het niet veel onbegrijpelijker van).

Zing gerust verder. Ik pas.

woensdag 18 februari 2015

Burgertje

Ik heb altijd honger. Nou ja, bijna altijd. Er zijn momenten, na een Chinese rijsttafel voor zestien personen bijvoorbeeld, dat ik wel eventjes vol zit. Maar altijd krijg ik weer honger (wat dat betreft heeft Chinees eten wel iets weg van een evangelische preek: je zit snel vol, maar krijgt zo weer honger). 
Toch is juist het gegeven dat ik eigenlijk altijd wel iets lust ook de reden waarom ik niet meer bij McDonald’s over de vloer kom. De smaak is niet eens de belangrijkste reden (ik ontdekte pas enkele jaren geleden dat de verpakking waarin de burgers geserveerd worden, niet voor consumptie bestemd is, maar bespeurde gek genoeg geen noemenswaardig smaakverschil toen ik het broodje zonder doosje opat). Wat mij tegenstaat aan fastfood a la McDonald’s is de slinkse wijze waarop het mij verwijdert van de werkelijkheid. Een werkelijkheid waarin eten voor de meeste mensen niet op afroep beschikbaar is. Het kwartje viel toen ik eens een Indiaas gezin ontmoette dat ’s ochtends geen idee had of er ’s avonds überhaupt eten zou zijn, nog los van de vraag of het dan voldoende zou zijn en – nog veel minder belangrijk – lekker. 
Hoe vertel je zulke mensen dat er restaurants bestaan waar je binnen drie minuten een complete maaltijd kunt laten aanrukken om de vage, holle prikkel van ‘trek’ instant te bevredigen? Een maaltijd die je gedachteloos naar binnen propt om je anderhalf uur later te bedenken dat je wel weer wat lust.

Dat valt niet uit leggen.

Dus besloot ik af te rekenen met McDonalds. En de Burger King en KFC (een keten die doet in kipfantasie, dat leek me ook zonder enig moreel besef geen plek om eten te bestellen). Het is overigens mijn eigen, stille verzetsdaad - gezond, bovendien. Maar er blijft er nog heel veel over wat ik niet zou kunnen uitleggen aan dat gezin in een Indiase sloppenwijk. Zo’n Chinese rijsttafel bijvoorbeeld. Of de achteloosheid waarmee ik soms boodschappen doe, mijn afkeer van kliekjes en zelfs het geklooi met eten op mijn tienerclub (stroopwafels frituren, sjoelen met koekjes, frikadellen verstoppen in de kerk, dat werk).
Mijn verzet tegen het domme gemak waarmee McDonald’s mijn honger stilt, is op wereldschaal natuurlijk lachwekkend. Sterker nog: niemand in India wordt er beter van. Maar elke keer dat ik die gele M en die waanzinnige clown voorbij loop, haalt de werkelijkheid mij in. En legt een knoop in mijn maag.

woensdag 4 juli 2012

Naar de kroeg


Voor het leukste kerkblaadje van Nederland, schreef ik over kroegbezoek:

Natuurlijk, je kunt bij elkaar koffiedrinken na een kerkdienst. Of met elkaar een zak chips leegeten na afloop van een kringavond. Maar mannen kunnen elkaar pas echt goed in de ogen kijken in een café, met een goed glas bier erbij.
Dat klinkt als een gekunsteld cliché, maar het is niet zonder reden dat de heren onder ons dat beeld manhaftig hoog houden. Het is namelijk waar: als mannen samen het glas heffen en er geen vrouwen bij zijn, worden het toegankelijke, aimabele wezens. En het praat zoveel makkelijker met mensen die je begrijpen en niet na elke twee zinnen vragen ‘wat je erbij voelt’.
Wat in februari begon als een ludieke poging van enkele onlangs door vrouwen, kinderen of carrière gevangen mannen om nog iets van hun verloren jongensachtige vrijheid te omarmen, groeide binnen enkele maanden uit tot een begrip: NGK-mannen in de kroeg. Enkele tientallen mannen, uit vrijwel alle leeftijdsklassen, waren aanwezig op een dan wel alle avonden. Tussen de regels door wordt er al gefantaseerd over een weekendje weg met álle NGK-mannen.
In essentie is daarmee alles gezegd: mannen uit de Nederlands-gereformeerde kerk van Ede ontmoeten elkaar in een café (voordat u zich zorgen maakt over de staat waarin deze kerels zich aan het einde van de avond bevinden: iedereen kan nog op de fiets naar huis). En het is ook niet de bedoeling dat er veel meer over gezegd wordt, aangezien ook vrouwen Samenhang lezen. Maar om te voorkomen dat zij manlief verbieden ooit een dergelijk café-avondje mee te maken (‘we kunnen toch ook samen nog een keer Titanic kijken?’), is het van belang te onderstrepen dat ontmoeting bijdraagt aan het gemeenteleven. Want, beste dames, die blikken van verstandhouding en nauwelijks merkbare knikjes in de kerk tussen mannen (die jullie heus wel opmerken), zijn daarvan het gevolg. Wie eens goed heeft doorgepraat over de kerk, geloof, de vraag of kommagebruik in de Bijbel een profetische boodschap herbergt, stress op het werk, dromen over later, waarom Nederland nooit wint met penalty’s, muziek, hoe je met anderen over God praat, vakantie, vrouwen, kinderen; kortom zijn leven deelt, beziet de ander met nieuwe ogen. Je kerkgenoot zo leren kennen zorgt ervoor dat het zondag anders is. En er zijn bitterballen, dat is ook belangrijk.
Moet dat dan per se in een café? Ja, want dat vinden mannen leuk. En moet dat dan per se zonder vrouwen? Ja, want dat vinden mannen leuk.